Verklaring van de dagtafels der watergetijden

d b en vloed van de zee zijn hoofdzakelijk een gevolg van het verschil tussen aantrekkingen die de maan op verschillende delen van de aarde uitoefent, naar gelang de afstand waarop zij van dat lichaam verwijderd zijn. De delen van de aarde, die naar de maan zijn toegekeerd, worden sterker door haar aangetrokken dan die, welke het middelpunt van de aarde innemen, en deze weer sterker dan de delen van de aarde, die van de maan zijn afgekeerd. Tengevolge van deze verschillen zou het zeewater, indien het geheel onbelemmerd aan de aantrekking van de maan gehoor kon geven, zich ophopen zowel aan dat gedeelte der aarde, dat juist van de maan is afgekeerd, als aan het gedeelte dat juist naar de maan toegekeerd is en er zou een waterberg op de aarde ontstaan aan de twee tegenover elkaar gelegen delen, van welk een de plaatsen zou innemen, die het dichtst bij de maan gelegen zijn, en de ander die, welk het verst van dat lichaam verwijderd zijn.

Omdat nu de aarde zich in 24 uren om een as wentelt worden gestadig andere plaatsen naar de maan toegekeerd en van de maan afgekeerd en moeten de genoemde waterbergen gestadig over andere delen van de aarde lopen. Aan hetzelfde deel van de aarde moet dus het water van de zee een regelmatige rijzing en daling ondergaan zodanig dat het water in de tijd omtrent een etmaal tweemaal een hoogte en twee maal een laagste stand bereikt. De hoogste stand van het water draagt de naam van hoogwater en de laagste die van laagwater. De benaming van vloed duidt het stijgen en die van eb het dalen van het water aan, terwijl de overgang van de ene beweging in de andere, als het water noch rijst noch daalt stilwater heet. Een soortgelijke rijzing en daling van het water wordt ook door de zon veroorzaakt, maar de werking is wegens de grote afstand van de zon minder groot. De maan en de zon oefenen dus gelijktijdig en in verschillende richtingen hun werking op de waterstand uit, waardoor de berekening van de watergetijden veel ingewikkelder wordt dan het oppervlakkig schijnt. Wanneer de maan en de zon samenwerken, verkrijgt men bij vloed natuurlijkerwijs de hoogst mogelijke en bij eb de laagst mogelijke waterstand, het zogenaamde springtij, dat altijd één of twee dagen na de nieuwe of volle maan invalt. Zo de zon eb veroorzaakt op de tijd waarop de maan vloed teweegbrengt, dan zullen beide werkingen elkaar bestrijden. Men heeft dan het zogenaamde doodtij, dat altijd na de kwartierstand plaats heeft. Het verschil in de hoogwaterstand en de laagwaterstand is dan zo klein mogelijk.

Met het rijzen van het water neemt de snelheid van de vloedstroom toe, totdat het water bijna zijn hoogste stand bereikt heeft. Tegen de tijd van hoogwater vermindert de vloedstroom en na het zogenaamde kenteren van het getij begint eb, waarbij de daardoor ontstane stroom dezelfde weg volgt als de vloedstroom. Het is natuurlijk, dat de waterstanden uit de betrekkelijke standen van de zon, maan en aarde berekend moeten worden, maar daaraan heeft men niet genoeg, want het water kan volstrekt niet onbelemmerd aan de werking van zon en maan gehoor geven. De samenhang der delen, waaruit het water bestaat, het strijken langs de kust, het stromen tussen enge ruimten tussen landen of eilanden, veroorzaakt een belemmering, waarvan de invloed alleen uit waarneming kan worden afgeleid. Zo moet men, als men de watergetijden voor een bepaalde plaats wil berekenen, de zogenaamde haventijden van die plaats kennen, dat is de tijd waarop het aldaar bij nieuwe of volle maan hoogwater is en deze kan alleen op de plaats zelf bepaald worden. Op vele plaatsen van ons land zijn die waarnemingen reeds voor lange tijd gedaan en in latere tijd herhaald. In de bijgaande dagtafels der watergetijden worden op elke bladzijde, in de eerste kolom, de dagen van de maand aangegeven en in de volgende kolommen het uur en de minuut, waarop het elke dag in de morgen en in de namiddag hoogwater zal zijn aan elk van de plaatsen in de hoofden van de kolommen vermeld.

De dagtafels der watergetijden laten zich ook voor vele andere plaatsen gebruiken dan die aan de hoofden van de kolommen zijn vermeld, zo men enige kennis draagt van de wijze waarop het water langs onze kusten stroomt, en vooral wanneer men weet, hoeveel uren en minuten het aan die plaatsen vroeger of later hoogwater is dan aan een der plaatsen voor welke de watergetijden in de dagtafels zijn opgenomen. Wij zullen enige aanwijzingen even van welke men zich, om het gebruik van de dagtafels uit te breiden, zal kunnen bedienen. Daar de getijgolf zich op een regelmatige wijze langs de kust voortbeweegt, kan men gemakkelijk uit de opgave voor een andere plaats, die in onze tafels is opgenomen, het hoogwater afleiden voor de in de buurt liggende plaatsen. Men behoeft dan slechts te weten, hoeveel vroeger of later het hoogwater daar komt. Hier voor zullen we een lijstje opgeven van onderscheiden plaatsen van ons land, met de inlichting, hoe het hoogwater voor die plaatsen het gemakkelijkst uit onze tafel is af te leiden. Ten opzichte van de genoemde regelmatige voortbeweging van de getijgolf langs onze kust moeten we het volgende nog opmerken: de getijbeweging in de Noordzee wordt veroorzaakt door de getijbeweging in de Atlantische Oceaan. De invloed daarvan dringt zowel door het Nauw van Calais als om de Noord langs de kust van schotland en Engeland de Noordzee binnen. Deze twee impulsen verenigen zich in de Noordzee tot een enkele getijgolf, die de getijbeweging bepaalt.

Door de geringe diepte van de Noordzee ontstaat er enige vervorming in de getijlijn, waardoor het dubbele laagwater (agger) ontstaat te Hoek van Holland en de langgerekte vloedkop te Den Helder. Met nadruk wordt er op gewezen dat deze verschijnselen niet aan een zogenaamd Noord- en Zuidtij te wijten zijn, maar ze ontstaan enkel en alleen door de ondiepten van de Noordzee. Bezien we de tijden van hoogwater langs de Nederlandse kust, dat blijkt dat de tijd van hoogwater zich vrij regelmatig verlaat van af Wielingen tot aan Petten, alwaar twee hoogwaters kunnen voorkomen met een tussenruimte van plm. 2 uur. Daarna verlaat de tijd van hoogwater zich weer vrij regelmatig vanaf Den Helder om de Noord. Het verschil in waterhoogte bij vloed en eb bedraagt bij Vlissingen ongeveer 382 cm. Bij Hoek van Holland is dit verschil tot 169 cm. gedaald, en bij Den Helder tot 137 cm. Vanaf Den Helder neemt dit verschil weer vrij regelmatig toe: bij Harlingen 201 cm. en bij Delfzijl 299 cm.

In de gedrukte versie van de Enkhuizer Almanak en de Enkhuizer Almanak App vindt u de hoogwaterstanden van het zuidelijk deltagebied: Vlissingen, Hansweert, Stavenisse, Roompot-buiten en Terneuzen . Het noordelijk deltagebied: Rotterdam, Hoek van Holland, Dordrecht, Scheveningen en IJmuiden en het Waddengebied: Harlingen, Den Helder, Terschelling, Lauwersoog en Delfzijl.